Acacia farnesiana

Alles over de Acacia

Kerst in Australië is iets anders dan kerst aan onze kant van de aarde. Geen besneeuwde dennen, maar goudgeel bloeiende ‘wattles’. Deze Australische bomen zijn met enige inspanning ook in onze streken te houden en leveren dan een zonnig geel accent in de koude wintermaanden.

Acacia menzelli

De ‘wattles’ behoren tot de Mimosafamilie en staan alle bekend onder de geslachtsnaam Acacia. Acacia is afgeleid van het Griekse woord akis, wat ‘scherp’ betekent, een verwijzing naar de doorns van de Afrikaanse Acacia arabica. Acacia’s in brede zin zijn te vinden in de tropen en subtropen en in de gematigde gebieden van het zuidelijk halfrond. Er zijn ongeveer 1.300 soorten, waarvan bijna 1.000 in Australië te vinden zijn.
Nu wil het geval, dat de Australische acacia’s anders zijn dan die van Afrika en eigenlijk zou het geslacht moeten worden opgedeeld. De Australische soorten zouden dan onder de naam Racosperma verder door het leven moeten. De eerste Acacia, die ooit officieel werd beschreven, groeide namelijk in Afrika en volgens de regels der naamgeving mag zo’n naam nooit meer veranderd worden. Logischerwijs zouden de Australische soorten dus een nieuwe geslachtsnaam moeten krijgen. Zo’n nomenclatorische verandering heeft in het geval van de Australische acacia’s echter nogal wat gevolgen. Het gaat namelijk om een van de grootste geslachten van de Australische flora: bijna 20% van alle soorten vaatplanten is daar Acacia en in elk biotoop komt wel een Acacia voor. De naamsverandering zou betekenen dat bijna alle Australische natuurboeken en ook de natuurwetgeving aangepast moeten worden. Daarbij is Racosperma ondanks dat het op een a eindigt een onzijdige naam, waardoor de soortnamen van vrouwelijk naar onzijdig moeten worden omgezet. Dan wordt de Australische nationale bloem, de golden wattle, van Acacia pycnantha Racosperma pycnanthum. Gelukkig heeft het niet zover hoeven komen: na lange discussies is op 16 juli 2005 besloten dat de Australische Acacia zijn naam mag behouden.

Bladeren

Acacia cultriformis met phyllodiën

Het aardige van de Australische acacia’s is hun variatie in bladvormen. Hoewel, eigenlijk hebben alle planten onevengeveerd samengestelde bladeren, zoals gebruikelijk in de Mimosafamilie. Maar een groot aantal soorten heeft daarnaast of in plaats daarvan een ander type bladeren. Dat zijn bladeren die eigenlijk geen bladeren zijn, maar afgeplatte bladstengels: phyllodiën. Dat is te zien aan de jonge planten, waarbij de eerste bladeren na de kiembladen oorspronkelijke geveerde mimosablaadjes zijn. De derde of vierde blaadjes krijgen dan al afgeplatte steeltjes en uiteindelijk groeien er nog slechts afgeplatte steeltjes en geen geveerde blaadjes meer. De phyllodiën gedragen zich verder als gewone bladeren.
Deze merkwaardige aanpassing kan nog een stapje verder gaan. Er is een aantal soorten, dat in het geheel geen bladeren meer maakt, maar platte uitgroeisels aan takken en twijgen, de zogenaamde cladoden (bijvoorbeeld Acacia glaucoptera en A. alata). Behalve verschil in ‘blad’vorm is er nog een hele reeks aan tinten groen onder de acacia’s te vinden; van heel licht grijsgroen tot donkergroen en ook blauwgroen.

Bloemen

De grote variatie aan vormen in de takken en bladeren van Acacia is niet echt terug te vinden in de bloemen van de acacia’s. De bloemen zitten met 3 tot 100 bijeen in kleine bloeiwijzen, die ofwel bolvormig zijn ofwel cylindervormig. De bloemen zijn op een enkele uitzondering na geel, variërend van bijna wit tot botergeel. Er is een roze soort A. purpureapetala) en een variant van A. leprosa, die rood bloeit. De bloemen van de meeste soorten ruiken lekker. In het geval van A. leprosa verspreidt het blad ook een sterke geur.
Acacia’s bloeien op alle tijden van het jaar. In een subtropische omgeving is het mogelijk het hele jaar door bloeiende acacia’s te hebben staan. In onze streken bloeien de Australische soorten vooral in de late winter in de koude kas en een enkele, bijvoorbeeld A. retinodes, A. deanei en A. uncinata, vooral in de zomer.

Droog

In het algemeen zijn acacia’s in onze streken planten voor een koele of koude succulentenkas. Ze moeten groeien op een neutrale of iets zure bodem. In de winter verdragen ze koude nachten en enige nachtvorst, maar alleen als de bodem en de omgeving droog zijn. Na de koude nacht warmen ze in hun natuurlijke omgeving al vlug weer op. Ze kunnen met weinig water toe en de bodem moet niet lang nat blijven. Bij te grote droogte laten de planten hun blad vallen, maar in het algemeen lopen ze weer goed uit als ze weer water krijgen.

Een trucje dat wel wordt toegepast om onwillige planten tot bloeien te brengen, is het strooien van hout-as rondom de planten. In geval van kuipplanten rondom de pot, niet op de kluit. Een mengsel van turf, leem en zand wordt aanbevolen bij cultuur in een kuip, maar in het algemeen luistert het wat de bodemgrond betreft niet zo nauw. Als de afwatering maar goed geregeld is. Wel is het zaak iets te weten van de manier van groeien van de soort, want de ene heeft diep gravende penwortels (A. aneura) en heeft dus een diepe pot nodig, terwijl een andere, bijvoorbeeld A. retinodes, juist meer oppervlakkig wortelt. Acacia’s als kuipplanten moeten bij voorkeur na elke bloei worden verpot.

Zaden

De zaden van acacia’s hebben enige bewerking nodig om te kiemen. Ze zijn duurzaam en kunnen vele jaren bewaard worden. Om te kiemen moeten ze eerst water kunnen opnemen. Daarvoor moet de buitenste zaadhuid verzacht of weggewerkt worden. Vaak wordt aanbevolen de zaden met heet, men zegt zelfs kokend water te overgieten en dan vervolgens een dag te weken tot ze duidelijk groter geworden zijn. Ook kan de zaadhuid worden weggeschuurd of deels weggeknipt met behulp van een nagelknippertje. Zaaien is in ieder geval de meest gebruikte manier van voortkweken van acacia’s en ook zeker een van de interessantste. Omdat vele soorten van zichzelf een kort leven hebben (denk aan 20 à 25 jaar) groeien ze snel en hebt u al in enkele jaren een aantrekkelijke struik. Bloei vindt soms al in het tweede jaar plaats.
Overigens worden acacia’s nog weinig gekweekt en niet echt vaak als volwassen plant te koop aangeboden. Het opkweken uit zaad is daarom een goede manier om aan dergelijke planten te komen. Zaden zijn bij diverse zaadhandels te koop: Nindethana in West-Australië heeft een erg groot sortiment tegen betaalbare prijzen.

Gebruik

Planten die zowel wat volume als aantal soorten betreft een groot deel uitmaken van de Australische flora, worden uiteraard door mensen op allerlei manieren gebruikt. Traditioneel worden de zaden van sommige soorten gegeten, rauw of gekookt, en soms verwerkt tot een soort pap. Ook de hars van sommige soorten wordt door de eerste bewoners van Australië gegeten.
De bladeren en bladachtige structuren worden toegepast als geneesmiddel, op wonden of tegen kiespijn. Deze toepassingen zijn, voorlopig althans, nog niet te relateren aan werkzame stoffen. De traditionele aboriginalgeneeskunde heeft af en toe merkwaardige geneesmethoden. Zo schijnen sommige ziekten te kunnen worden genezen door in de rook van smeulend acaciagroen te zitten. Onder bepaalde groepen in Noord-Australië is het de gewoonte, dat een pasgeboren baby en zijn moeder hun eerste nacht samen in de rook van acaciabladeren doorbrengen.
Het hout van de acaciabomen wordt vaak gebruikt, al is het niet allemaal even geschikt als timmerhout. Acacia melanoxylon (blackwood) wordt gebruikt als sierhout in meubels.

Mulga

Acacia aneura heet in de aboriginaltaal mulga. Met mulga wordt ook de typische begroeiing van vooral het zuiden van Australië aangeduid, zoals die te vinden is tussen de kust en de grassteppe en steenwoestijn in het hart van het continent. De bijna ondoordringbare begroeiing bestaat voornamelijk uit deze bomen en wat verwanten. Dit vegetatietype begroeit ongeveer eenkwart van de oppervlakte van het continent. Acacia aneura is, anders dan veel andere soorten, een lang levende boom. Onder gunstige omstandigheden groeien de jonge bomen een meter per jaar en bereiken zo een maximumhoogte van 10 meter. In droge gebieden wordt dit tempo vertraagd en zo zijn sommige, nog tamelijk dunne bomen toch meer dan 100 jaar oud. De planten weten door de plaatsing van hun phyllodiën alle regenwater op te vangen en naar hun wortels te leiden. Dat zijn vaak penwortels, die ver de diepte ingaan. Een plantje van 10 centimeter kan al 3 meter diep de grond in gegroeid zijn.

Voor de aboriginals behoorden deze bomen tot de belangrijkste plantaardige voedselbronnen. De zaden werden gegeten en een zoete uitscheiding die planten produceren bij een verwonding werd direct uit de plant gezogen of verwerkt tot een verfrissende drank. De eerste kolonisten kenden dit als bushlollies. Het poederachtige harslaagje dat op de bladeren en stelen van de mulga ligt, werd gebruikt als lijm. Van het hout konden goede speren en boomerangs gemaakt worden.

Schapen kunnen goed van de mulga eten, maar een teveel ervan kan vreemde gevolgen hebben. Mulga is erg vezelig en na lange tijd mulga grazen krijgen schapen onverteerbare vezelballen in hun maag.

Mulga verdwijnt, waar grassen de jonge planten overwoekeren. Dat is om verschillende redenen schadelijk. Een daarvan is dat de mulga stikstof vastlegt en op die manier de bodem vruchtbaarder maakt. Met het verdwijnen van de mulga neemt de erosie van het gebied toe. Pogingen om in mulgagebied landbouw op te zetten stranden daardoor vaak jammerlijk.

Zeldzaam
Is Acacia aneura misschien wel de meest algemene plant van Australië, er zijn ook zeldzame soorten Acacia. Zo is Menzell’s wattle, Acacia menzelii, een plant met een beperkt verspreidingsgebied in Zuid-Australië en geldt daardoor als kwetsbaar. Hij groeit op kalkrijke, lemige of zanderige bodems, langs wegbermen en in open struiksavannen. Het is een compacte struik van 2 tot 3 meter doorsnee en een aantrekkelijke kuip- of kasplant.

Soorten

In onze streken is Acacia retinodes een van de bekendste soorten. Deze struik bloeit het hele jaar door, maar het uitbundigst in de zomer. Deze vierseizoenenacacia is een struik die in de natuur vele meters hoog kan worden, maar als kuipplant gekweekt blijven ze meestal onder de 2 meter. De plant kan ’s zomers op een zonnige beschutte plaats buiten staan, maar is wel gevoelig voor vorst en moet dus op tijd naar binnen. Deze soort wortelt tamelijk oppervlakkig en is gevoelig voor uitdrogen. In de natuur staat hij vaak dicht bij het water en heet dan ook de ‘water wattle’ In (sub)tropische gebieden buiten Australië kan deze struik zich tot een onkruid ontwikkelen.

De gevleugelde Acacia, A. alata, is een struik van ongeveer 2 meter hoog. Dit is een voorbeeld van een soort, waarvan de stengels zich verbreed hebben en de bladfunctie overnemen. Elk blaadje is gereduceerd tot een doorn. Deze struik kan een beetje vorst verdragen, maar niet genoeg om hier permanent buiten te worden gezet. Daarbij is ook van belang, dat de plant buiten de koude winternachten om behoorlijk wat warmte wenst. Deze planten vragen enige schaduw en een goed doorlatende grond.

Acacia cultriformis, de knifeleaf wattle, is een struik van droge rotsige gebieden in Queensland en New South Wales. Daar groeit hij laag en rond en wordt dan een dikke 3 meter hoog en breed. In de bloeitijd zijn deze struiken in de natuur bijna helemaal geel. Zo uitbundig bloeien ze in cultuur helaas niet. De grijzige takken hangen een beetje. De wat apart gevormde ‘bladeren’ en de grijzig blauwe kleur van de planten maken het ook buiten de bloei een aantrekkelijke struik in een succulentenkas. Deze plant wil een droge standplaats en is dan niet al te kieskeurig wat betreft de bodemgrond. Van nature groeit de struik in de volle zon, maar in cultuur is een beetje schaduw niet ongunstig. In Australië wordt deze struik ingezet bij het tegengaan van erosie. Ook deze plant kan tegen een nachtvorstje, maar heeft dan overdag weer warmte nodig.

Acacia drummondii is een struik uit West-Australië met hangende, 5 cm lange bloeiaartjes en fraaie, blauwachtige, geveerde blaadjes. Deze tot 2 meter hoge struik bloeit in het voorjaar.
Acacia longifolia, de Sydney golden wattle, groeit langs kreken en in moerassen, maar begroeit ook heel snel open plekken en plaatsen, waar de oorspronkelijke vegetatie gekapt is. Verder zijn ze ook te vinden in zanderige kustgebieden. Het is een plant, die wijd verspreid is in de kuststreek van Oost- Australië maar een tamelijk korte levensverwachting heeft. Deze planten worden gebruikt als een snelgroeiende heg. Ze houden van zon en hebben niet veel water nodig. Wel hebben ze een goed gedraineerde bodem nodig, want ze kunnen slecht tegen stilstaand water bij hun wortels. Oudere bomen kunnen een beetje vorst hebben. Deze wattle wordt meestal ongeveer 2 meter, maar bij uitzondering 5 meter hoog.

Acacia verticillata staat bekend als prickley Moses. Het is een plant die op het eerste gezicht lijkt op een dennenboom. De bloemen zijn (gekookt) eetbaar. Ook wordt er uit de bloemen een gele kleurstof gewonnen. Het is een snelgroeiende soort, die resistent is tegen droogte, zout en nachtvorst. Hij kan ook goed tegen snoeien en is daarom geschikt als heg. In dergelijke heggen nestelen en verschuilen vogels zich graag.

Acacia rostellifera, de summerscent wattle, is de grootste van de Oost-Australische soorten. Deze wordt tot 6, bij uitzondering 10 meter hoog, maar door de regelmatig terugkerende branden in zijn woongebied zijn exemplaren van meer dan 3 meter zeldzaam. Als de struik tot de grond toe afbrandt, vormt hij vele worteluitlopers. Een andere naam waaronder hij vooral onder Amerikaanse plantenliefhebbers bekend is, is skunktree. Dat is inderdaad een verwijzing naar een wat onprettige lucht, die hij kan verspreiden. Deze bomen groeien in duinlandschappen en kunnen tegen nachtvorst.

Acacia spathulifolia (syn. A. spathulata) groeit in zandgronden op kalksteen in de heidegebieden van West-Australië tot 3 meter hoog.
Acacia microcarpa komt van Zuidoost-Australië en is daar in allerlei soorten vegetatie terug te vinden als een struik van net 3 meter hoog.
De botanische tuin van Berlijn heeft een mooie verzameling Australische planten, waaronder vele acaciasoorten. Die bloeien daar eind februari volop. Een andere tuin waar mooie acacia’s te vinden zijn is de Nationale Plantentuin in Meise.

(164)